Camping Brug: berichten uit het Geelse buitenland (6)
1 PINTJE VOOR 4 WESTVLETERENS
Iets minder talrijk waren zij die vrijdag naar Geel Zomert gingen, maar Stelen zomerde ook, en nog geen klein beetje. De Koperen Ploert, ook bekend als de Uier uit het Oosten… ze was weer in vorm. Ik bereidde me vrijdagochtend voor op wat wel eens de heetste dag van Camping Brug zou kunnen worden. De Brugmobiel had een goede plek gevonden voor de winkel van Jef Gilis en Suzanne Baelus, maar ving daar heel de dag zon.
Eerst nog even over donderdag, de slotdag op Ten Aard. Er zijn twee bakkers op Ten Aard, waarvan er een op vakantie is, en de andere op donderdag en vrijdag sluit. Djutoch! Slagerij Vandecruys is donderdag wel open, maar heeft enkel grote broden in huis, en dat zag ik niet zitten. Er waren ook vidékoekjes, maar die hebben hun beperkingen bij het ontbijt. Ik deed het dan maar met een witte pens – daar schijnt best wat brood in te zitten – en een boulet, waarop ik mij aan het schrijven van mijn vorige blog had gezet. Dat was er ’s avonds/’s nachts niet meer van gekomen. Het had wat voeten in de aarde eer die blog klaar was, want we kregen daar op Ten Aard om de haverklap bezoek. Ik leg er de pen graag even voor neer, want zo hoor je nog eens iets en je leert weer iets bij over het dorp.
’s Middags werd ik bij Inne Stynen in de Beekhoek verwacht. Zij en haar Roeselaarse vriend Kris hadden mij op het middagmaal geïnviteerd en die laatste had zijn beste beentje voorgezet in de vorm van een kruidige, pittige Thaïse curry met kip. Helaas had hij het toen moeten opgeven. Kris heeft last van een aanslepende kwaal, die hem nu en dan tot een time-out onder de lakens verplicht. Lunch for two dan maar, maar gelukkig is het met die Inne altijd goed kersen eten. Thaïse curry’s ook, zeker als ze zo lekker zijn als die van Kris. Inne is van Tongerlo afkomstig maar streek begin de jaren 2000 op Ten Aard neer, en daar heeft ze tot dusver nog geen spijt van gehad. Een typisch verhaal: Aardse inwijkelingen zijn in het algemeen contente mensen. Je hebt in dat dorp je privé, maar er zijn gelegenheden genoeg om onder de mensen te komen, als je daar zin in hebt.
Woensdag hadden we onze klusdag op Ten Aard. We zouden ook een afgedankte ijskast, naar het containerpark afvoeren, maar dat kwam er toen niet meer van. Pas toen de aanhangwagen donderdag voor de ijskast stond, dachten we er aan: donderdagvoormiddag gesloten! Die frigo hebben dan maar meteen na de noen geëvacueerd. Er was weinig volk, ook op de Ring. Op de rotonde lag een gekantelde vrachtwagen het verkeer te versperren. Geen last van gehad.
Ik was met die frigo meegereden in de hoop mij te kunnen onttrekken aan de initiatie line-dance die wij en andere belangstellenden zouden krijgen van Julia Van Olmen. Ik ben geen danser, moet je weten. Ik heb al vaak op een dansvloer gestaan, maar nog nooit zonder mij in gemoede af te vragen wat ik daar feitelijk stond te doen. (Op een antwoord als ‘dansen’ komt een mens in zulke penibele omstandigheden niet.) Helaas, ze waren nog niet bezig toen we terugkwamen, dus het zag er slecht uit. Julia en de pronte Aardse dames uit haar gezelschap kennen 220 dansen. Niet normaal. Ik ken er nu één: de Stierendans. Een mens moet compromissen kunnen sluiten in het leven.
En toen reden we naar Stelen, het kleinste dorp van Geel, waarvan ik ooit heb beweerd dat er niets, maar dan ook niets te zien is. Dat is lang geleden en het was puur om de plezante uit te hangen. Ondertussen ben ik een fan van Stelen geworden, zeker niet alleen omdat het – als er in Geel ooit een dorpenbeleid kan worden ontplooid – het ideale dorp is om dat op te starten. Stelen heeft problemen (kerk dicht, parochiecentrum versleten, geen bouwgrond meer…), maar heeft ook mensen die voor oplossingen kunnen zorgen. Simonne Luyten loste het ‘geen café’-probleem bijvoorbeeld op door tegen haar gewoonte in op donderdag open te doen. Daar heeft volgens mij niemand spijt van gehad. Kris Lievens had een verrassend mooie wandeling uitgestippeld in ‘het dorp waar niets te zien is’, maar die heb ik helaas gemist. We waren even naar Sint-Dimpna uitgeweken om met een paar mensen over een verkavelingetje te praten. Toen ik weer in Stelen belandde, zat het terras van ‘de Luyten’ vol. Het was er uiterst gezellig en ik dronk bier uit een flesje dat naar meer smaakte. Het volgende ook, en zo verder tot ik de tel kwijt raakte. Een blog schrijven is er die nacht niet meer van gekomen. De Brugmobiel vond ik nog wel, maar de letters op mijn klavier kwamen veel te snel voorbij. Geslapen als een Turk, wat wil zeggen dat ik op één of andere manier toch in dat hoge bed moet zijn geraakt. Ik blijf het zeggen: een mens kan veel meer dan hij denkt.
En ’s ochtends kwiek weer op, natuurlijk! In de voormiddag afgesproken bij Willy en Lutgard Van Reusel-Delbon in de Klavet, de ouders van Kristof. Willy is een Stelenaar in hart en nieren en een kenner van het dorp. Dat was dus die hete vrijdag, en mijn interesse ging niet alleen uit naar zijn verhalen, maar tevens naar zijn zwembad. Tegen het middageten – een verrukkelijk koud buffetje van grotendeels eigen makelij – hadden ook Tuur en Julie, hun kleinkinderen, de weg naar de pool gevonden. Heerlijke mannen!
Na de middag werd het pas écht heet. Met Karel Vandoninck, Stelenaar van de derde generatie, maakten we een dorpswandeling waarbij bleek dat de aansluiting van de Oosterloseweg op de hoofdweg voor fietsers niet alleen bijzonder onlogisch, maar zeker ook niet veilig is. Wachten tot er iets gebeurt, of toch maar eens bekijken? Ik zou het wel weten. Charel brengt ons ook naar het speelpleintje van de Opstal, dat niet elke Stelenaar meer weet liggen. Het ontstond een goeie dertig jaar geleden, toen daar de eerste verkaveling van Stelen kwam en er zich jonge gezinnen met kinderen vestigden. Die zijn al lang volwassen, maar het pleintje ligt er nog, helemaal achterin. Het is van iedere Gelenaar, de gemeente maait er het gras, en nu en dan komen er nog wel eens wat bengels voetballen, maar… is daar niet méér mee te doen?
Kristof wou ons nog naar de oevers van de Nete leiden, maar het is belachelijk heet en we kruipen voor een drankpauze weg in de schaduw naast het kerkhof. Daar komt Frits voorbij, met zijn brave hond en een positieve boodschap: hij vindt de Brugpartij, Camping Brug en onze aanpak in het algemeen geweldig. Dat hebben we (gelukkig) al vaker gehoord, maar de interesse van Frits, een man met een mooie taal en allicht ook fijne zinnen, is oprecht en gaat iets dieper. Een stoel, Frits? Oké. Pintje, Frits? Graag. We hadden daar gevijven een goede babbel over het leven, over Stelen en over Geel. Een aangename ontmoeting, kortom, die een dito staartje kreeg toen Frits een half uurtje later terugkwam met een plastic zak. ‘Uit sympathie’, zei hij. Er zaten vier flesjes Westvleteren in. Dat soort dingen geeft een Brugpartij vleugels.
Je moet natuurlijk energie hebben om te vliegen, en die werd die avond geleverd door de al genoemde Jef Gilis, beenhouwer en winkelier. Hij en Suzanne inviteerden mij op stoofvlees-frit. Het stoofvlees uit het kookatelier van Jef speelt in Geel (en in een nog ruimere kring) in eerste klasse, het is een van de vele goede, uitstekende dingen die Stelen rijk is. Buiten heet en binnen warm, dat was dus eten en zweten, maar lang was het geleden dat ik zo’n machtig stoofvlees had gegeten.
Wat hebben wij hier nu van geleerd? Wel, als – ik zeg: áls – we na 14 oktober met een andere partij aan tafel moeten / mogen / kunnen voor zogenaamde onderhandelingen, dan is het eerste wat we zullen doen: hen vriendelijk 1 pintje aanbieden. Denk dáár maar eens op door! (dk)